‘Hoe oud zijn je kinderen?’ vroeg mijn tandarts.
Ik stamelde. ‘Mijn jongste is 8. Mijn puber is 14. En…’ Ik keek naar de tafel en wreef met mijn handen over mijn voorhoofd. ‘En ik heb een zoontje dat overleden is.’
‘Dan heb je voor altijd drie kinderen, hè,’ zei hij zonder aarzelen.
Hij had geantwoord. Ik moest er nog de hele week aan denken, hoe hij me vragen had gesteld. ‘En hoe oud was hij? Hoe is hij gestorven? Wist hij het zelf?’ En hij luisterde.

Deze reactie is uitzonderlijk. De meeste mensen kijken naar de tafel en wrijven met hun hand over hun voorhoofd. Ik herken hun ongemak, ook in mezelf. Er lijkt geen onderwerp dat het zwijgen kan opvullen.
Ik heb een collega die nog nooit één woord over mijn zoon heeft gezegd. Ze zegt tegen anderen dat ze er met mij niet over kan spreken omdat het te moeilijk voor haar is. Te moeilijk. Voor haar.
In zo’n zwijgen lijkt het alsof ik hem verloochen, alsof hij niet bestaat. Van zwijgen word ik boos. ‘Ik weet niet wat ik nu moet zeggen,’ is misschien het begin van een gesprek. Het is eerlijk en daar kan ik iets mee.

‘Laat het me weten als ik iets voor je kan doen.’ Ik hoorde het zoveel, maar zeg het zelf nooit meer. Kan jij, als het echt niet goed met je gaat, als je hele denken zwart is, zelf initiatief nemen? Voelen wat je nodig hebt, bellen en vragen: ‘Zeg, breng me eens een lasagne. Ik geraak niet meer uit mijn bed en zou wel zin hebben in wat eten’?
Neen, dus. Probeer eens: ‘Wat kan ik voor je doen?’ zodat je gesprekspartner ten minste even kan nadenken wat die op dat moment nodig heeft.
Nog beter lijkt me: ‘Zal ik je een lasagne brengen? Wanneer past dat?’
Of ga langs en zet een lasagne voor de deur. De rouwende hoeft niet te denken, niet te vragen.  Alleen maar te ontvangen.
En als je die rouwende goed kent? Waarom stel je dan niet voor om samen die lasagne op te eten?  ‘Zou dat je deugd doen?’ De dag waarop mijn zoontje stierf, aten we lasagne. We waren ontroostbaar, maar we aten, samen met vrienden.

Ik verwijt niemand iets. We slagen er als maatschappij niet in de dood als een deel van het leven te aanvaarden en het verdriet dat erbij komt te accepteren. We blijven weerstand bieden. En dat is een gemiste kans op verbinding.
Uiteraard heb ook ik het vaak moeilijk een gesprek te starten. Dan razen er honderden zinnen door mijn hoofd die allemaal verkeerd klinken. ‘Hoe gaat het?’ om maar iets te noemen. Natuurlijk gaat het niet goed met iemand die net iemand verloren heeft. Ook ik denk vaak, wat heb ik dat onhandig geformuleerd. Dan kan ik mezelf wel voor het hoofd slaan. Maar mensen die stamelend proberen, maken meer verbinding dan de zwijgers.  

Nog één tip.
‘Er zijn geen woorden voor’ Na het 50ste kaartje met deze gevleugelde boodschap begonnen we echt te geloven dat er geen woorden op de wereld waren om ons te troosten. We gooiden het achteloos op de stapel.
De volgende keer dat je een kaartje moet schrijven om iemand te troosten die ontroostbaar is? Ga zitten en maak tijd. Durf. Denk na over wie gestorven is. Wat komt in je op als je aan die persoon denkt? Ken je anekdotes? Een boek of een film waar jullie allebei verzot op waren? Kledij of accessoires die die persoon voor jou typeren? Iets wat de overleden vaak zei? Iets waar jullie altijd samen om lachten? Of waarom wil je graag je medeleven tonen? Wat raakt je?

Verwar zwijgen niet met mooie stiltes. Een vriendin van mijn oudste dochter gaf me een litho. Verlegen schoof ze het monochrome portret van Sander mijn richting uit. Zo deed zijn bestaan ertoe. Ik wreef over het papier. We waren stil. Veertien jaar is ze. Dankjewel, Luka.


Dus, aan de mysterieuze m/v/x die vorige week tulpen en viooltjes op zijn graf plantte, dankjewel. Ook drie jaar na Sanders dood denk jij nog aan hem, naast ons in je mooie stilte.

En ja, mijn tandarts had dat goed verwoord, voor altijd heb ik er drie: twee in leven en één altijd anders dichtbij. Noem zijn naam.